Allen roepen de Amerikaanse nacht aan
Daar zat hij dan. Op de vluchtstrook van een snelweg zonder lantaarnpalen in een auto zonder benzine. Hij had boos op het stuur kunnen slaan, kunnen gaan tieren, vloeken of janken. Dat deed hij allemaal niet. Hij bleef rustig en luisterde naar de cd van Conor Oberst and The Mystic Valley Band. De stem van Oberst drong hard tot hem door. Ergens hoopte hij dat deze stem hem zou vertellen wat hij nu moest doen. Toen dat niet gebeurde, besefte hij dat alleen praktisch denken hem op dit moment verder zou helpen. Hij zou kunnen bellen naar zijn mensen, maar wilde niet als een sukkel overkomen. De tweede optie was blijven slapen in de auto, of in ieder geval blijven zitten om de volgende ochtend ergens benzine te gaan halen. De voorbij schietende auto’s en vrachtwagens bliezen dit idee ook uiteen. Het laatste bord dat hij had gezien gaf aan: Flagstaff, zeven mijl. In het dashboard licht bekeek hij de mogelijkheden. Toen stopte het denken. Hij pakte zijn rugtas en stapte de auto uit. Hij liep de donkere nacht in en liet de auto achter met de lichten uit.
Het was een warme avond en de sterren leken dichtbij. Omdat hij op de vluchtstrook stukken kapotte autoband zag liggen liep hij zoveel als het kon aan de andere kant van de vangrail, langs het struikgewas dat zich steeds meer begon af tekenen tegen de sterrenhemel. Even vroeg hij zich af of de mensen in de auto’s hem konden zien, maar na een tijdje kon ook dit hem niet meer schelen. Hij had andere dingen aan zijn hoofd. Hoe ver hij nog moest lopen eer hij een benzinestation tegen zou komen bijvoorbeeld. Op elk moment zou zich een stuk afgesleten band van een vrachtwagen af kunnen scheuren en hem raken. Langs dit rechte strookje razernij in de verder onaangetaste wildernis van een woestijn was hij slechts een potentiële roadkill met een camera om zijn nek. Langzamerhand verdween deze angst en keek hij niet meer naar de weg, maar naar het land dat zich rechts van hem uitstrekte. Hij ontweek het licht dat hem van achter toesnelde en maakte stiekem vrienden met de duisternis.
Uiteindelijk bereikte hij een benzinestation, klauterend door het hoge gras, vangrails overschrijdend. De man achter de balie wilde eerst zijn paspoort als borg voor de lege tankflacon, maar keek hem nog eens lang aan en bedacht zich. Hij vroeg vijf dollar. De weg terug naar de auto was niet veel anders, alleen een stuk zwaarder. Liters olie klotsten tegen zijn dijbeen en zijn voeten begonnen pijn te doen. Avond werd nacht en de sterren begroetten hem vanuit een ander tijdperk. De contouren van zijn auto werden zichtbaar in het tegenlicht van de vele koplampen. Godzijdank.
Terug in de stad gooide hij de tank van de auto helemaal vol. Nu voelde hij pas hoe moe hij was. Zijn handen trilden toen hij bij de pomp betaalde met zijn creditcard. Hij stapte terug in de auto en terwijl hij de auto startte keek hij in de achteruitkijkspiegel. Je bent er bijna, zei hij tegen zichzelf. Bij een kruispunt vergiste hij zich in de richting, waardoor hij schichtig van rijbaan moest veranderen. Niet lang daarna zag hij de zwaailichten achter zich. Hij stopte langs de kant van de weg en deed zijn raam omlaag. Een felle zaklamp scheen in zijn gezicht.
Waar komt u vandaan meneer? werd er gevraagd.
Ik kom van de reservaten van de Hopi en de Navajo.
Waarvandaan zei u?
Van het Hopi reservaat.
Hij deed zijn best om zijn Engels duidelijk de laten klinken.
Ik ben vrijwilliger voor de American Conservation Experience en ik heb deze auto gehuurd, omdat ik vandaag vrij was.
Hij zag de agent denken.
Kent u ACE? Dat is een vrijwilligersorganisatie die de nationale parken in deze omgeving helpt behouden. Ik slaap in een van hun huizen hier in de buurt. Ik ben er bijna.
Hij was te moe om te praten. Hij hoopte dat de agent hem zou begrijpen.
Hoe lang bent u dan al aan het rijden, meneer?
De hele dag. Ik ben moe ziet u. Dat is waarschijnlijk de reden van mijn afwijkende rijgedrag van zonet.
De agent keek hem strak aan.
Meneer. Kijk dan uit op dit laatste stukje en ga zo snel mogelijk naar uw bed. Oké?
Oké, zal ik zeker doen.
Nadat hij de auto had afgeleverd bij het huurbedrijf en de sleutels en de formulieren van de auto in de daarvoor bestemde brievenbus had gegooid liep hij het laatste stukje naar zijn slaapverblijf. Zijn medevrijwilligers lagen al te slapen. Hoewel het inmiddels diep in de nacht moest zijn, interesseerde hij zich er niet meer voor om te kijken hoe laat het precies was. Hij klom op het stapelbed en zonk in zijn kussen.
Voordat hij in slaap viel, dacht hij even aan het Hopi reservaat. De ruimte had hem opgeslokt. Hij had zich tussen oneindige duinen bevonden. Elk moment had hij verwacht de zee te zien, maar die kwam niet. Op de radio had hij een station gevonden die Indiaanse liederen draaide. Op de tweede mesa had hij besloten een dorp in te rijden. Het bleek een van de oudste nederzettingen in het Zuidwesten te zijn. Naast ruïnes zag hij zelfgebouwde huizen, omringd door autowrakken, kapotte tv-toestellen en half vergane meubels. Dingen die de tand des tijds nooit zouden doorstaan. Een kleine angst bekroop hem. Hij was nu echt alleen. In een territorium waarin hij niets te vertellen had met zijn blanke huid en opgepoetste auto. Een man langs de zandweg bood hem zijn net gemaakte houten kachina-pop te koop aan. De pop representeerde de zon. Hij zei dat de zon een grote jongen was. Je moet sterk zijn om elke dag opnieuw op te komen en onder te gaan, had hij gezegd. Hij sloeg zijn aanbod af en reed verder naar de eerste mesa. De weg klom plotseling stijl omhoog en voordat hij het wist, reed hij Walpi binnen. Een groepje vrouwen, zittend in de schaduw, riepen naar hem dat hij niet verder mocht rijden en alleen Walpi kon betreden onder begeleiding van een gids. Hij betaalde de 13 dollar en was precies op tijd voor de laatste rondleiding. Er waren voor de rest geen bezoekers. Hij mocht alleen plaatsnemen voor een groot houten bureau. Vanachter het bureau vertelde een vrouw hem over de geschiedenis van Walpi en de gebruiken van de Hopi. Toen ze hem Walpi liet zien, sprak en liep ze in een tempo dat hij niet kende. Het dorpje was duizend jaar geleden gebouwd om uit het zicht van de vijand te blijven. Het lag hoog en werd omgeven door lucht en verre horizonnen. Zijn gids toonde hem de kleine stenen huisjes, bepleisterd met klei. Dit hoogste dorpje kende geen stromend water of elektriciteit. Hij zag de kiva’s, gesloten ruimtes boven de grond, waarin men afdaalde met een ladder om lang overgedragen rituelen uit te voeren. Terug bij zijn auto ontmoette hij Roanna, die hem een van haar kachina-poppen wilde verkopen. Hij kocht de Butterfly Man, die transformatie en verandering voorstelde. Het was voor zijn reis, zei ze, dezelfde reis die hem naar Walpi had gebracht. Ze luisterde opgetogen naar wat hij te vertellen had over de redenen van zijn verblijf in Amerika en zijn leven in Nederland. Butterfly Man zou hem leren om vertrouwen te hebben in de toekomst, hem eraan herinneren dat hij zijn pas moest vertragen, omdat je anders helemaal niets ziet van de wereld. De wereld heeft immers geen haast. Hij bood Roanna en haar vriend een sigaret aan. De vriend rookte zijn sigaret tevreden op, maar Roanna stopte hem in een plastic zipperzakje. Ze zei dat ze hem voor het slapen gaan zou oproken. Ze zei nogmaals dat het leven een reis was en dat ieders reis anders verliep, maar dat elke reis uiteindelijk even belangrijk is. Ze wenste hem een veilige terugvlucht naar Nederland. Hij moest beslist een keer terug komen met zijn broer en zus.
Daarna was hij terug naar beneden gereden, naar Canyon de Chelly. De kloof met haar diepe afgronden, waar generatie op generatie op generatie had geleefd en haar muren, die geboorte, dood, liefde en moord hadden gezien. Bij het vallen van de zon hoorde hij gezangen en zag hij een coyote jankend van hem vandaan rennen het donker in.
Allen roepen de Amerikaanse nacht aan.