Een pan vol reigerpoten
Ik weet nog hoe we op een boot bij het water woonden. De dagen waren nog langzaam en niet vol haast, zoals vandaag de dag. Mijn vader zat avonden met met mijn opa bij de kachel, waar ze spraken over het vangen van reigers. Reigers vangen is geen makkelijke zaak, weet je. Ik heb hun roep altijd intimiderend gevonden. Alsof ik in de weg zit ofzo. Maar goed, waar ze dus over spraken waren reigerpoten. Reigerpoten geven een stofje af dat vissen aantrekt. Daarom staan die beesten altijd zo lang in het water dus. Makkelijk jagen, de vissen komen gewoon naar je toe. Maar waar het om gaat is dat mijn vader en mijn opa dit stofje ook graag wilde hebben. Mijn vader en mijn opa schoten een reiger af. Daarna werden de poten afgehakt en de hele avond gekookt in een loeizware pan. De volgende ochtend doopten ze stukken brood in de pan en gebruikten deze als lokaas voor de vissen. Mijn opa vertelde dat deze tactiek oeroud is en dat hij hem had geleerd van zijn vader. Die had het weer geleerd van zijn vader en die had het weer geleerd van zijn vader. Zo gaat dat dus.
Ik vroeg aan mijn opa hoe onze voorvaderen wisten dat reigers een lokkend stofje in het water afgeven. Niet zulke moeilijke vragen stellen, zei mijn opa toen. Hij sloeg me op de schouder en stak zijn shagje aan. Na een grote hijs aan zijn peuk, kringelde de rook om zijn hoofd. Hij kneep zijn ogen tot nauwe spleetjes en zei, Moederke natuur leert ons van alles. Je mot alleen goed luisteren. Wie de eerste is die iets heurt is niet belangrijk. Belangrijker is dat het geheurd wordt. En zo kwamen mijn vader en mijn opa aan het einde van de volgende dag met een emmer vol vis thuis waar we nog dagen plezier van hadden. Zo ging dat dus.